De Koksijdse vissershuisjes hebben een typische traditionele architectuur.
De oudste bewaarde vissershuisjes dateren uit de late 19de eeuw en bevinden zich in de omgeving van de oude dorpskernen, bij de Doornpanne, het gemeentelijk Abdijpark en de Kerkepanne. Verschillende huisjes zijn in de laatste halve eeuw afgebroken omdat de normen van comfort niet meer dezelfde zijn als toen. Bovendien staan de huisjes vaak op een groot perceel en is er het fenomeen van steeds schaarser wordende bouwgrond. In de loop van de eeuwen werden nieuwe architectuurvormen gecreëerd, geïnspireerd op de traditionele huisjes, en werden ze solider en ruimer.
Vanaf het ogenblik dat ook de IJslandvaart teloorgaat, werden ook geen traditionele vissershuisjes meer gebouwd. Met de opbrengst van de duinakkertjes kon men met moeite een heel gezin eten geven. De vissers van vroeger zagen zich genoodzaakt hun heil in het opkomend toerisme te zoeken. De bestaande vissershuisjes ruimden plaats voor nieuwe architectuur. Gelukkig kregen enkele nog een nieuwe bestemming als vakantiewoning of zelfs als kunstatelier. Sommige huisjes zijn door de gemeente beschermd en kregen een 4-sterrenlabel.
De huisjes beschikten meestal over een moes-, bloemen- en kruidentuin, een paar fruitbomen met een haag rond dat alles. De stallingen en de bakkeuken waren tegen het huis aangebouwd en uitsluitend van buitenaf toegankelijk. De stallingen waren bestemd voor konijnen (vlees), geiten en schapen (vlees, zuivel, wol, natuurlijk beheer van de heide), muilezels (trekdier) en paarden (trekdier, garnaalvissen).
In de loop van de negentiende eeuw kwam de nadruk steeds meer op landbouw en veeteelt te liggen, waardoor de bewoners de stallen groter bouwden. Vaak bouwden ze in de tuin een schuurtje, waarin ze de oogst van de duinakkertjes opbergen. Die bestaat uit aardappelen, gerst, rogge en erwten.
De huizen bestonden uit een leefruimte met keuken, slaapkamer, kelder of voorraadkamer, bakkeuken en stallingen. De leefruimte was voor hen de belangrijkste kamer. De woning was op het zuiden gericht, zodat men van de warmte en het licht van de zon kon profiteren. De half verdiepte kelder of de voorraadkamer lag aan de noordoostzijde, om de levensmiddelen koel te bewaren. De voordeur bestond uit twee delen, waarvan het bovenste open te klappen is, zodat men het huis kon verluchten. In de keuken was een open haardvuur, een tafel met banken en stoelen, een kast, een schap en vaak ook een slaapgelegenheid. De vloer was bedekt met kleurrijke cementtegels, voorheen meestal keramische tegels van rode en zwarte kleur.